Koloniale molens

Met de expansie van Nederland over de wijde wereld, die begon aan het eind van de 16e eeuw, werden overal nederzettingen opgericht. In eerste instantie waren dat kleine handelsposten, van waaruit met de lokale bevolking gehandeld werd. Maar al gauw werden het grotere nederzettingen die zichzelf dienden te onderhouden. Nieuw Amsterdam, aan de oostkust van Noord Amerika was daar een voorbeeld van. Het werd gesticht in 1609, en in 1664 zag het er zo uit:


1664 Johannes Vingboons: Gezicht op Nieuw Amsterdam (particulier bezit)

Dat jaar 1664 was een gedenkwaardig tijdstip, omdat het Amsterdamse bestuur de nederzetting overdroeg aan de Engelsen. Voorwaarde was dat de Hollandse handel gewoon op oude voet door kon gaan. Eigenlijk veranderde alleen het militaire garnizoen in de stad, en de naam: het werd New York

We zien pontificaal boven alle bebouwing uit een windmolen. Er waren er echter twee geweest. De NewYorkse biograaf van de stad, Charles Gehring, meldt ons: “At the southernmost tip (of Manhattan), poised to catch the fullest gusts, a man named Francois, a millwright by profession, built two windmills: one for grinding grain, the other for sawing lumber”. Er had dus een korenmolen en een zaagmolen gestaan.

1664 Johannes Vingboons: Gezicht op Nieuw Amsterdam, detail (particulier bezit)

Bekijken we de molen in wat meer detail dan blijkt hij op de muur van het centraal gelegen militaire garnizoen te staan. Het zal dus de korenmolen zijn die is overgebleven. De zaagmolen, die meer ruimte nodig had om met stammen en balken te manoeuvreren, was in 1664 alweer verdwenen.

1630 a 1650, Bonaventura Peeters: gezicht op Hoboken

Er bestaat ook nog een schilderij, van Bonaventura Peeters (1614-1652) waarop diezelfde korenmolen figureert.

Maar goed, hier ging het dus om export van de traditionele hollandse molenpraktijk van koren malen en houtzagen. Er waren echter ook nieuwe toepassingen, zoals het persen van suikerriet.

1823 William Clark: The Windmill Yard (British Library)

De Engelse kunstschilder William Clark werd begin 19e eeuw uitgenodigd door plantagehouders op het eiland Antigua in de Cariben om de werkzaamheden op de plantages te bekijken en te schilderen. Terug in Engeland kreeg hij veel kritiek omdat hij het leven van de slaven veel rooskleuriger had uitgebeeld dan de werkelijkheid.